Vanggewassen en GLMC 6

 

Vanggewassen kunnen ingezaaid worden om te voldoen aan de verplichtingen van MAP 6 en de conditionaliteiten binnen het nieuwe GLB.

VANGGEWASVERPLICHTING – MAP 6

De basisregel luidt als volgt: ‘Op percelen in gebiedstype 1, 2 en 3 die geen zware kleigrond zijn, moet na een hoofdteelt, die ten laatste 31/8 werd geoogst, uiterlijk op 15/9 een vanggewas worden ingezaaid, tenzij er een nateelt wordt ingezaaid.’

Voor landbouwers met percelen in gebiedstype 2 en 3 of met een vanggewasverplichting uit MAP 5 zijn er bijkomende maatregelen bovenop de basisregel. Landbouwers met een vrijstelling moeten niet voldoen aan deze extra verplichtingen in gebiedstype 2 en 3, maar zijn NIET vrijgesteld van de basisregel. 

Het doelareaal dat moet ingezaaid worden met een vanggewas is te raadplegen op het mestbankloket. Volgende gewascombinaties tellen mee voor het doelareaal: 

  • Tijdelijk grasland, tagetes, facelia, Japanse haver of een ander vanggewas, faunamengsel of bloemenmengsel dat blijft staan tot het einde van het jaar
  • Teelten waarna uiterlijk op 15/9 een vanggewas werd ingezaaid
  • Niet vroege aardappelen en maïs waarna uiterlijk op 15/10 een vanggewas ingezaaid werd
  • Niet nitraatgevoelige hoofdteelten gevolgd door laag-risico nateelt
  • Bepaalde vanggewassen in onderzaai (zoals bijvoorbeeld gras in onderzaai bij maïs)

Voor percelen in de leemstreek moeten vanggewassen aangehouden worden tot 30/11, op de overige percelen tot 31/01. Je kan nog wijzigingen doorvoeren tot 31 oktober (ongeacht de landbouwstreek).

CONDITIONALITEIT – GLB 

Naast de vanggewasverplichting in MAP 6 moet ook voldaan worden aan de conditionaliteiten in het GLB, meer bepaald GLMC 6 ‘Minimale bodembedekking’ en GLMC 8 ‘Biodiversiteit – niet productief areaal’. De conditionaliteiten in het GLB zijn verplicht toe te passen door alle landbouwers met rechtstreekse betalingen. De conditionaliteit ‘Minimale bodembedekking’ houdt in dat de bodem moet bedekt zijn door het inzaaien van een groenbedekker, het behouden van stoppels/opslag of het behouden van de gewasresten na de oogst in de winter. Minstens één van voorgaande maatregelen moet toegepast worden op 80% van het totale bouwlandareaal en aangehouden worden tot 31 januari. 

Afhankelijk van de oogstdatum van de hoofdteelt zijn er verschillende mogelijkheden: 

  • Oogst hoofdteelt t.e.m. 31/08: Zaai van de groenbedekker uiterlijk op 15/09 of zaai nateelt die zorgt voor bodembedekking in de winter. Tot de inzaai van de groenbedekker of de nateelt dienen de stoppels en opslag behouden te blijven OF dient de bodem bedekt te blijven met de plantenresten van de hoofdteelt tot inzaai.
  • Oogst na 31/08 en voor 01/12: Ofwel groenbedekker of nateelt inzaaien én tot aan de datum van inzaai of de stoppels en opslag behouden of de plantresten aan oppervlakte laten liggen, ofwel stoppels en opslag behouden, ofwel plantenresten van de hoofdteelt aan de oppervlakte laten liggen. Geen kerende bodembewerking toegelaten tot de inzaai van de volgende teelt. 
  • Oogst na 1/12: Ofwel de teelt behouden tot de inzaai van de volgende teelt, ofwel plantresten na de oogst laten liggen. Geen bodembewerking toegelaten tot de inzaai van de volgende teelt.

In klei- en leembodems zijn afwijkingen van de standaardregel mogelijk. Het bodemtype van jouw perceel kan geraadpleegd worden op een bodemkaart via de Databank Ondergrond Vlaanderen. 

Een kleibodem wordt volgens de bodemkaart gekarakteriseerd met de codes U (zware klei) of E (klei) of vergelijkbare bodems in de Zeepolders of in de bodemstaalanalyse met de codes 50 (klei), 60 (lichte polder), 70 (polder). Een leembodem wordt volgens de bodemkaart gekarakteriseerd met de codes A (leem) of in de bodemstaalanalyse met de codes 35 (lichte leem), 40 (leem) en 45 (zware leem), of een combinatie van deze codes U, E, A. 

Voor klei- en leembodems is er keuze uit volgende maatregelen: 

  • Zaai nateelt in die blijft staan in winter
  • Pas winter-voorploegen toe
    • Vanaf 15 oktober op de kleigronden*
    • Vanaf 1 december op de leemgronden
    • Houd tot aan het winter-voorploegen de bodem na de oogst van de hoofdteelt bedekt door één van de volgende maatregelen: 
      • Zaai een groenbedekker of een nateelt in na de oogst van de hoofdteelt 
      • Behoud de stoppels en opslag
      • Houd de bodem bedekt met de plantenresten van de hoofdteelt

*Ploegen voor 15 oktober kan op 20% van het bouwlandareaal van het bedrijf, of wanneer na het ploegen een groenbedekker, een nateelt of een winterteelt wordt ingezaaid.

Tot slot moet ook voldaan worden aan de conditionaliteit ‘Biodiversiteit – niet productief areaal’. 

Er dient een minimumaandeel van het landbouwareaal dat bestemd is voor niet-productieve arealen of elementen voorzien te worden. Hierbij heeft men de keuze:

Of een minimum aandeel van ten minste 4% bouwland bestemd voor NPE, met inbegrip van braak.

Of minimumaandeel van ten minste 7% bouwland, waarvan maximaal 4% vanggewassen (met een wegingsfactor van 0.3).

Opdat vanggewassen zouden meetellen onder NPE zijn volgende voorwaarden van toepassing: 

  • Het perceel moet in gebruik zijn voor de hoofdteelt
  • Een mengsel van vanggewassen mag maar is niet meer verplicht, 
  • Geen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen 
  • Minimale aanhouddata: t.e.m. 15 oktober op de zware kleigronden, t.e.m. 30 november op percelen in de landbouwstreek ‘de Leemstreek’, die geen zware kleigronden zijn en t.e.m. 31 januari voor de overige percelen. 

Wijzigingen van vanggewassen dienen doorgevoerd te worden in je verzamelaanvraag uiterlijk op 31 oktober.

Heb je vragen? Contacteer één van onze adviseurs.

Contacteer ons