Vanggewassen kunnen ingezaaid worden om te voldoen aan de verplichtingen van MAP 6 en de conditionaliteiten binnen het nieuwe GLB.
De basisregel luidt als volgt: ‘Op percelen in gebiedstype 1, 2 en 3 die geen zware kleigrond zijn, moet na een hoofdteelt, die ten laatste 31/8 werd geoogst, uiterlijk op 15/9 een vanggewas worden ingezaaid, tenzij er een nateelt wordt ingezaaid.’
Voor landbouwers met percelen in gebiedstype 2 en 3 of met een vanggewasverplichting uit MAP 5 zijn er bijkomende maatregelen bovenop de basisregel. Landbouwers met een vrijstelling moeten niet voldoen aan deze extra verplichtingen in gebiedstype 2 en 3, maar zijn NIET vrijgesteld van de basisregel.
Het doelareaal dat moet ingezaaid worden met een vanggewas is te raadplegen op het mestbankloket. Volgende gewascombinaties tellen mee voor het doelareaal:
Voor percelen in de leemstreek moeten vanggewassen aangehouden worden tot 30/11, op de overige percelen tot 31/01. Je kan nog wijzigingen doorvoeren tot 31 oktober (ongeacht de landbouwstreek).
Naast de vanggewasverplichting in MAP 6 moet ook voldaan worden aan de conditionaliteiten in het GLB, meer bepaald GLMC 6 ‘Minimale bodembedekking’ en GLMC 8 ‘Biodiversiteit – niet productief areaal’. De conditionaliteiten in het GLB zijn verplicht toe te passen door alle landbouwers met rechtstreekse betalingen. De conditionaliteit ‘Minimale bodembedekking’ houdt in dat de bodem moet bedekt zijn door het inzaaien van een groenbedekker, het behouden van stoppels/opslag of het behouden van de gewasresten na de oogst in de winter. Minstens één van voorgaande maatregelen moet toegepast worden op 80% van het totale bouwlandareaal en aangehouden worden tot 31 januari.
Afhankelijk van de oogstdatum van de hoofdteelt zijn er verschillende mogelijkheden:
In klei- en leembodems zijn afwijkingen van de standaardregel mogelijk. Het bodemtype van jouw perceel kan geraadpleegd worden op een bodemkaart via de Databank Ondergrond Vlaanderen.
Een kleibodem wordt volgens de bodemkaart gekarakteriseerd met de codes U (zware klei) of E (klei) of vergelijkbare bodems in de Zeepolders of in de bodemstaalanalyse met de codes 50 (klei), 60 (lichte polder), 70 (polder). Een leembodem wordt volgens de bodemkaart gekarakteriseerd met de codes A (leem) of in de bodemstaalanalyse met de codes 35 (lichte leem), 40 (leem) en 45 (zware leem), of een combinatie van deze codes U, E, A.
Voor klei- en leembodems is er keuze uit volgende maatregelen:
*Ploegen voor 15 oktober kan op 20% van het bouwlandareaal van het bedrijf, of wanneer na het ploegen een groenbedekker, een nateelt of een winterteelt wordt ingezaaid.
Tot slot moet ook voldaan worden aan de conditionaliteit ‘Biodiversiteit – niet productief areaal’.
Er dient een minimumaandeel van het landbouwareaal dat bestemd is voor niet-productieve arealen of elementen voorzien te worden. Hierbij heeft men de keuze:
Of een minimum aandeel van ten minste 4% bouwland bestemd voor NPE, met inbegrip van braak.
Of minimumaandeel van ten minste 7% bouwland, waarvan maximaal 4% vanggewassen (met een wegingsfactor van 0.3).
Opdat vanggewassen zouden meetellen onder NPE zijn volgende voorwaarden van toepassing:
Wijzigingen van vanggewassen dienen doorgevoerd te worden in je verzamelaanvraag uiterlijk op 31 oktober.
Heb je vragen? Contacteer één van onze adviseurs.
Contacteer ons
Misschien heeft u onlangs een e-mail ontvangen van de Mestbank om aan te geven of er verplichte nitraatresidustaalnames nodig zijn op een of meerdere van jouw percelen.
Sinds de start van MAP6 in 2019 wordt Vlaanderen ingedeeld in vier gebiedstypes. Op basis van de waargenomen evoluties in de waterkwaliteit zou deze verdeling elke 2 jaar worden geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd.
Het nieuwe GLB trad begin 2023 in werking. Eén van de voorwaarden om korting te voorkomen op de uitbetaling van de betalingsrechten, is het inzetten van niet-productieve arealen en elementen.